Een eerste keer voor alles

Toen ik mijn slaapkamerdeur opende, stond hij op de overloop.

‘Goedemorgen, Erik,’ groette ik.

Hij deed een stap in mijn richting en keek schichtig om zich heen. De jeugdpuistjes op zijn wangen glommen in het lamplicht.

‘Is er iets?’ vroeg ik.

Hij schraapte zijn keel en sloeg zijn ogen neer.

‘Wilt u het met me doen?’ Zijn hoofd draaide naar links, naar de trap omlaag.

Ik had geen idee wat hij bedoelde. Wilde hij nu al tafeltennissen? ‘Is dat niet wat vroeg? Straks misschien, na het ontbijt?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, nu, ik ben onder de douche geweest, lekker schoon.’

Zijn nog vochtige haar bevestigde de douchebeurt, maar de connectie met tafeltennis ontging me.

‘Het kan op zolder.’ Hij sprak zacht nu. ‘Daar ligt een matras met een schoon laken.’

Ik was het spoor bijster. Waar had hij het over. Douchen, matras, zolder?

‘Misschien helemaal naakt. We hebben ons wel net aangekleed, maar alles uittrekken gaat best snel.’ Zijn ogen richtten zich op de muur naast me.

‘Erik, waar heb je het in godsnaam over!’ bracht ik uit op opgewonden fluistertoon.

Zijn blik schampte de mijne. Er trok een zenuwtrekje door zijn linker ooglid.

Hij aarzelde voor hij sprak. ‘Het moet…, het moet toch ooit ‘s gebeuren. Met u lijkt me fijn. U bent aardig, en mooi, en…, nou ja, sexy. U ruikt lekker.’

Bedoelde hij nu echt wat ik dacht dat hij bedoelde? Ging dit over…? Op zolder, naakt, op een matras met een laken, Erik en ik?

‘Alstublieft?’

Verbluft schudde ik mijn hoofd. ‘Erik, begrijp ik nou goed dat…’

‘U begrijpt me heus wel,’ onderbrak hij me met stemverheffing. ‘Op zolder, wij, naakt, all the way!’

Ik sloeg een hand voor mijn mond. Erik stond vlak voor me, we waren even lang, zijn ogen waren vochtig.

‘U bent mijn juf, u kunt mij alles leren, waarom dit dan niet?’ Hij zei het zo aandoenlijk dat ook ik de tranen voelde wellen.

Erik bewoog zijn arm, stopte zijn hand in de zak van zijn jeans en haalde er iets uit.

‘Ik heb overal aan gedacht,’ fluisterde hij. Er liep een traan over zijn wang.

Ik haalde mijn neus op, terwijl hij me voorging de zoldertrap op. De treden kraakten onheilspellend.