Wonderlijke winterwandeling

Gepubliceerd op 2 januari 2023 om 19:25

Het was aan het eind van de middag, al behoorlijk koud, van dat open vriesweer, al een beetje schemerachtig. Ik wandelde door een mij onbekend bos. Het was er stil, geen mens, geen dier, geen auto in de verte. Op een van bruine beukenbladeren bezaaid pad - de bladeren knisperden koud en droog onder mijn schoenen - lag een handschoen, een linker. Aan maat en design te zien een damesgeval. Een treurig beeld vind ik dat altijd, zo’n verloren handschoen. Nu was het paar incompleet, de draagster gedupeerd, de linkerhand koud. Wie het kledingstuk miste, had niet de moeite genomen terug te lopen om te zoeken. Misschien was het gemis onopgemerkt gebleven.

 

Ik pakte de handschoen op. Het was gemaakt van fijne donkerblauwe wol, op de bovenzijde bevonden zich drie geborduurde gele bloempjes. Mooi. Lief. Leuk. Het deel voor de handpalm voelde zacht. Ik dacht aan een warme vrouwenhand, een strelend handje dat langs mijn gezicht ging. De handschoen voelde heerlijk aan mijn voorhoofd, mijn wangen, mijn kin. Heel even sloot ik mijn ogen. Bij het openen viel mijn oog meteen op het tweede exemplaar, net naast het pad. Hoe was dat mogelijk, wie verliest er zomaar beide handschoenen en loopt met koude blote vingers door in de vrieskou? Dat moest een vrouw zijn verdiept in haar gedachten, vol van iets belangrijks. De liefde? De dood? Het leven?

 

Daar stond ik, man alleen in een stil en eenzaam bos met een prachtig paar wollen handschoentjes die geen dienst deden. Ik trok de rechter over mijn onbehouwen grote vingers die de stof respectloos uitrekten. Alsof ik onfatsoenlijk doordrong in iets waar ik niet hoorde te zijn. Mijn pink paste ternauwernood in de holte voor de middelvinger. Kon ik de vrouw ruiken die deze wanten had gedragen? Hoewel de geur van bosgrond overheerste, meende ik de geur van zeep te ruiken.

 

Met de handschoenen diep in mijn zak liep ik verder. Het pad kwam uit op een T-splitsing waar ik linksaf wilde slaan. Ware het niet dat mijn oog iets opmerkte op de weg naar rechts. Evenwijdig aan het pad, alsof het bewust zo gedrapeerd was, lag een lange donkerblauwe sjaal. Inderdaad passend bij de handschoenen die ik al opgeraapt had. Een sjaal en twee handschoen, hoe was dat mogelijk? Natuurlijk, alles was mogelijk, maar dat je in de kou verder wandelde zonder je handschoenen en je sjaal zou ik op zijn minst opmerkelijk willen noemen. Dat kon je toch niet ontgaan! Wat was dit voor vrouw? Liep ze met haar hoofd in de wolken? Naast de sjaal hurkte ik neer, keek er zorgvuldig naar, pakte het op en drapeerde het om mijn eigen nek. Weer die combinatie van rottende bladeren en zeep. Geen wasmiddel, maar zeep waarmee een vrouw zich wast, haar huid reinigt. Een fris zoete geur. Eentje waarvoor je rechtop gaat zitten.

 

Peinzend vervolgde ik mijn weg door de schemering. Mijn adem vertoonde zich in wolkjes. Was het lang geleden dat de vrouw die zo nonchalant haar kleding verloor hier liep? Zat ik haar op de hielen? Kon ik haar zo meteen roepen om sjaal en handschoenen te overhandigen? Het was een reden om mijn pas te versnellen, maar met dezelfde gang hield ik weer in. Vergiste ik me of stonden daar echt twee schoenen op het pad? Gympen, afgetrapte sneakers, de vuil witte veters als spaghetti tussen de bladeren. Dit werd creepy. Ik keek om mij heen. Haalde iemand misschien een grap met mij uit? Het was en bleef stil, ik was alleen en hurkte bij de schoenen. In beide exemplaren zat een sok gefrommeld, wit met een kanten randje, maat 38, 39. Kleine welgevormde voeten, gelakte nagels, tenen die zich lieten likken.

 

Ik maakte mij zorgen. Handschoenen waren tot daaraantoe, maar schoenen en sokken? Die verloor je niet zomaar, die trok je bewust uit. Of, en dat verontrustte me, die werden uitgetrokken door iemand anders. Was hier soms sprake van..? Ingespannen tuurde ik het het bosweggetje af. Hing daar verderop iets in een boom? Langzaam kwam ik overeind, een wee gevoel in mijn maagstreek. Verdomme, een jas, een wintermantel, lichtblauw, grote knopen, flinke kraag, bungelend aan een tak alsof het een kapstok was. Met de schoenen in mijn hand bewoog ik me schoorvoetend vooruit. Wanten, sjaal, sokken, schoenen, en nu een jas. Het was bizar en klopte van geen kant. Dit riekte naar een zedendelict, een vrouw als een opgejaagde hinde rennend door het koude woud, achtervolgd door een engerd met foute bedoelingen.

 

Ondanks de schemering constateerde ik hoe prachtig sjaal en handschoenen bij de jas pasten. Een vrouw met smaak, hoewel de afgetrapte sneakers een stijlbreuk leken. Daar liep ik, mijn pad vervolgend met een groeiend pakket aan dameskleding. Stel dat ik iemand tegenkwam, wat zou die niet van mij denken? Ik zou op zijn minst verdacht zijn, zeker als ze eerder al een vrouw zonder jas en op blote voeten voorbij hadden zien rennen, angstig achteromkijkend. Ik probeer haar juist te redden, zou ik zeggen, haar aan te kleden, terwijl een of andere onverlaat haar probeerde te grijpen. Dat was toch duidelijk.

 

Tien meter verder vond ik een angora trui, warm nog leek het wel. Het was een vrouw die van blauw hield, zoveel was duidelijk. Ik streelde de verrukkelijke stof en knoopte de mouwen om mijn nek als nog een extra sjaal. Het was onvermijdelijk dat ik meer zou vinden, meer textiel op de koude bosgrond. Het lag er bezaaid met kleren, alsof er een garderobekast was omgevallen. Er volgde een wit bloesje met knoopjes in de vorm van rozen en een eenvoudig wit hemdje. Een jong berkje fungeerde als geïmproviseerde droogmolen. En uiteraard wist ik dat het zou komen, maar de confrontatie met de witte beha die in een grove den bungelde, vervulde me toch met schrik.

 

Juist toen ik mijn vingers onderzoekend langs de cups liet gaan klonk er geritsel in het struikgewas. Het was verstandiger de beha op te bergen, uit zicht, zodat er geen onaangename vragen over gesteld konden worden. Mijn zakken die al vol zaten met sokken en wanten waren niet toereikend, maar ik was niet voor één gat te vangen en propte de lingerie voor in mijn broek. Dat bezorgde me ongewild een ongepaste sensatie waar ik maar kort aandacht aan kon geven. Vlak voor me, dwars over het pad, lag namelijk een spijkerbroek. Nonchalant neergegooid leek het wel, hoewel schijn natuurlijk bedriegt. Ik gleed op mijn knieën, pakte de jeans op van het pad en stelde vast hoe elke knoop het knoopsgat had verlaten. Er had van alles in die broek gezeten: lange slanke benen, ronde knieën, ronde kuiten, stevige dijen, flinke billen. Het mag absurd klinken, maar ik duwde de stugge stof in mijn gezicht en snoof aan de aantrekkelijke geur die uit de broek mijn neus in vloeide.

 

Iets in mijn broek richtte zich op in een van de cups. Als ik mijn bekken een beetje kantelde, lukte het me het weldadige gevoel te versterken. Ja, het was idioot wat ik daar deed, maar het laten stoppen kostte moeite. Helemaal toen mijn oog viel op het puzzelstukje dat nog ontbrak. Het lag zomaar voor het grijpen, open en bloot op het karrenspoor, mintgroen en klein. Het was nauwelijks voor te stellen dat daar billen in gepast hadden, het volle kruis, de lippen incluis. Het was een droog broekje, niet nat, warm, niet koud. Alsof het net pas was uitgetrokken. Of uitgerukt? Omlaag gesjord? Van billen gestroopt? Het schuurde in de beha, het steigerde onbesuisd, helemaal toen ik mijn neus in het zachte kruis stak. Het kruidig zilte luchtje liet me niezen. Zelden had ik zo’n fijn zakdoekje gehad voor mijn neus. Met gesloten ogen likte ik de stof, kauwde erop, murmelde vage geluidjes. Tot ik mijn ogen weer opende en het lichtje zag.

 

Hoezo was hier midden in het bos het schijnsel van een lamp? Er was geen andere weg dan door het struikgewas om te ontdekken wie daar licht had gemaakt. De takken kraakten onder mijn voeten, de bladerden ritselden oorverdovend, het kostte moeite me overeind te houden met de vracht aan vrouwenkleren die ik meezeulde. Voor ik het wist stond ik voor het raam van een boshuisje dat me haar gedimd verlichte interieur prijsgaf. Als de toeschouwer van een wonderlijk spektakel keek ik naar binnen. Wat ik zag, bracht me van mijn stuk, ik moest tegen het raamkozijn leunen om niet om te vallen. Mijn raspende adem bewasemde het koude glas. Er was geluid, nauwelijks hoorbare muziek, en er was beeld, scherp beeld, dat me door het vensterglas naar binnen leek te zuigen.

 

Ze danste dierlijk woest door de kamer, beestachtig naakt, haar zwarte lokken tuimelend alsof het stormde. Ze draaide pirouettes, sprong en hurkte, strekte zich in volle lengte, spande zich als een boog en vloog als een pijl door het kamertje. De vlammen van een uitbundig flakkerend haardvuur moedigden haar aan, ze duwde haar tieten omhoog, greep zichzelf bij de ronde kont, en schuurde haar zwart behaarde kruis tegen de leuning van een bankje. Haar kersenrode lippen openden zich, haar witte tanden weerkaatsten het flauwe licht, de ogen waarmee ze niet echt scheen te kijken waren donker als zwarte gaten. In het voorbijgaan pakte ze een fles wijn van tafel en dronk daar zo gulzig uit dat de drank langs kin, hals, borsten en buik omlaag droop de spons van haar schaamhaar in. Die spons, die zou ik willen uitknijpen, ervan willen drinken tot ik geil genoeg was om…

 

God. Ze zag me, ze keek naar me. Haar razende dans viel stil, haar borst ging op en neer van het snelle ademhalen. Ze tuurde naar buiten, ze zette een stap richting het raam. Ik week iets naar achteren, ik wilde niet betrapt worden als gluurder. Dat was ik toch niet? Ik was de verzamelaar van haar kleren, haar sjaal, haar trui, zelfs haar beha en broekje had ik bij me. Ze kon zich gewoon fatsoenlijk aankleden. Niet dat ik haar niet naakt wilde zien dansen, maar ik wilde niet de persoon zijn die zich aan haar naakte lijf stond te verlekkeren. Ook al was mijn gevoel in de cup van de beha een en al opwinding. Als ik mijn kruis tegen de vensterbank duwde, dan…

 

Ze lachte. Ze wenkte me naar binnen. Echt. Ze wees me hoe ik binnen kon komen, ze riep het door het raam, haar mond tegen het glas, haar borsten tegen het raam geplet, twee prachtige roze tepels zo plat als een dubbeltje, nee, zo plat als een euro. Rechts moest ik, zo begreep ik haar aanwijzingen, rechts, nog een keer rechts en tot slot weer rechts. Drie keer rechts, hoe moeilijk kon het zijn. Ik begon te rennen. Takken zwiepten in mijn gezicht, ik verloor kledingstukken, haar trui, haar bloes met rozenknoopjes, haar slipje. Het pad boog af naar rechts, er viel kleding van me af, de handschoentjes met borduursels, mijn eigen handschoenen, mijn sjaal. Mijn warme winterjas volgde met het grootste gemak en zonder dat ik het koud kreeg. Mijn trui, mijn T-shirt, mijn linkerschoen. Wacht, moest ik hier naar rechts, ik struikelde over een losse veter, mijn broek zakte op mijn enkels, trok mijn onderbroek mee, ik rende op mijn sokken. Weer rechts, er kwam iemand aan, een vrouw, maar niet die uit het huisje, een bellende vrouw die boos keek, haar hond gromde, blafte en hapte naar mijn ballen. Ja, ik was naakt, maar wat maakte het uit, naar rechts, naar rechts moest ik, ik voelde mijn erectie dansen op het ritme van mijn rennen. Waar was dat verdomde pad?

 

Ik zat fout, ik zag het aan de lantaarnpaal die opeens opdoemde. Er reed een auto voorbij die zeker tachtig reed. Dat niet alleen, er stopte ook een auto, die me vol in de koplampen nam. Een witte auto met kleuren en een zwaailicht op het dak. Portieren vlogen open, twee agenten holden naderbij, een vrouw, een man, petten streng op het hoofd, zorgelijke gezichten. Of ik mee wilde komen. Ze pakten me bij mijn naakte bovenarmen, wikkelden me in folie, duwden me op de achterbank. Net voor we wegreden zag ik de vrouw met de hond die naar mijn ballen had gehapt.

Waar ik woonde. Ik noemde het boshuisje met de dansende vrouw. Vertelde over haar kleren. Hoe ik graag tot haar was gekomen. Ze had me gewenkt. Ik keek opzij waar de vrouwelijke agente zat. Ze glimlachte, terwijl ze haar uniformjas los ritste. Het was ongelooflijk, maar meteen rolde haar borst uit het textiel. Het was een prachtig exemplaar met een heerlijk zuigbare roze tepel zo groot als een euro. Ineens ontdekte ik de rest van de gelijkenis. Het woeste zwarte haar, de donkere ogen. Ze knipoogde, ik knipoogde terug. Ze vond een opening in mijn krakende zilverkleurige omhulsel, pakte wat ze pakken kon en trok eraan.

 

Rating: 0 sterren
0 stemmen

Reactie plaatsen

Reacties

Er zijn geen reacties geplaatst.

Maak jouw eigen website met JouwWeb