
Het was uitgerekend Timmer die ik als eerste na het weekend tegen het lijf liep in ons kantoorgebouw. Hij groette bescheiden, zoals altijd, en stiefelde voor mij uit de gang door tot hij bij de administratie naar binnenging. Zijn werkplek, zijn hok, daar zat hij de godganse dag achter zijn computerscherm in zijn ordnerkleurige C&A-kostuum met hoog water. Normaal gesproken was hij me nooit opgevallen, ik kwam zelden op de administratie, het was een wonder dat ik zijn naam kende. Timmer dus.
Ik had hem gezien in het weekend, op een ongebruikelijke plek, op het naaktstrand ten noorden van Scheveningen. Zo naakt als een pasgeboren baby, maar dan in het lichaam van een volwassen kerel. Zijn kleren in een versleten boodschappentas. Het wit van zijn vel deed pijn aan mijn ogen. Hij nam op nog geen tien meter van mij vandaan plaats op een versleten strandhanddoek met een afbeelding van Donald Duck. Ondanks het ontbreken van zijn grijze pak herkende ik hem meteen en realiseerde me dat dat wederzijds kon zijn. Had ik daar trek in? Nee. Ik kwam graag op het naaktstrand, maar dan wel anoniem. Op collega’s zat ik niet te wachten, op Timmer al helemaal niet.
Zo gauw ik kon, dekte ik mijn gezicht af met het eerste beste stuk textiel binnen handbereik. Mijn onderbroek, oké, alles beter dan niets. En handig, door het linker beengat kon ik Timmers bewegingen in de gaten houden. Niet dat hij veel bewoog - hij lag voor Jaffa op zijn rug en bleef zo zeker tien minuten liggen. Mijn gezicht onder de onderbroek raakte steeds verhitter, zweet drupte langs mijn voorhoofd, wangen en hals. Het was echt niet om uit te houden. Na een paar minuten kon ik niet anders dan op mijn buik draaien, mijn hoofd angstvallig de andere kant opgedraaid. Waardoor ik het zicht op Timmer moest missen, wat wel weer jammer was. Ik bedoel, als iets je bedreigt, moet je wel in kunnen schatten wanneer het toeslaat. Wat ook weer onzin was, want hoezo zou Timmer toeslaan? En als hij dat deed, hoe zou dat toeslaan er dan in hemelsnaam uitzien?
Opeens voelde ik hoe een schaduw over me heen gleed. Zo voorzichtig mogelijk draaide ik mijn hoofd opzij. Voeten! Er stonden twee knokige voeten op nog geen twintig centimeter van mijn hoofd, grote voeten met lange tenen en brokkelige nagels. Mijn hart sloeg twee keer over, het moest Timmer zijn, zijn handdoek verderop was leeg. Zo diep ik kon, duwde ik mijn gezicht in mijn badlaken. Ik was dood! Zo deden kevers dat toch, stil blijven liggen, geen beweging maken, dan ging de jager vanzelf weer weg, die zag niets in een dode prooi.
Mijn rasperige ademhaling kon ik niet verhullen, mijn op en neer gaande borstkas evenmin. Ik was geen dood kevertje, ik snakte naar leven, naar ademtocht, ik moest gered worden. En Timmer dacht dat hij mijn redder was. Voordat ik het wist, had ik een koude kledder op mijn rug. Zaad, stelde ik paniekerig vast, Timmers zaad. Maar al snel realiseerde ik me dat de klodder daarvoor te koud was. En wat volgde, maakte aannemelijk dat het smeersel was. Want Timmer smeerde, royaal, zorgvuldig, professioneel bijna. Ik rook naar Nivea. Hij zat op zijn knieën ondertussen en smeerde met hart en ziel. Vanuit een ooghoek zag ik zijn korte stompe geslachtsdeel half verscholen in zijn gitzwarte schaamhaar, aandoenlijk slap, met niets kwaads in de zin. Hij wreef en wreef met een fanatisme dat mijn huidplooien deed kronkelen. Nog steeds wist ik mijn hoofd in mijn handdoek te drukken. Hij kon me niet herkend hebben.
Zijn handen zakten af en bereiken mijn billen. Er waren grenzen natuurlijk, maar Timmer nam ze zonder paspoort. Hup, een klodder crème over mijn linkerbil, hatsé een kwak op de rechter. De knedende vingers namen mijn billen, zoals Max Verstappen een racecircuit reed. Mijn rechteroog signaleerde beweging in het schaamhaar van Timmer. Wat eerst zo onschuldig leek, ontpopte zich tot iets onbehoorlijks. Oh my god! Dit ontwikkelde zich tot een achtbaan van emoties, helemaal nu Timmers gladde handen het pad van mijn bilnaad naar voren volgden en in absoluut verboden terrein belandden. Ik hijgde nu met wijd open mond om zuurstofgebrek te voorkomen. Jezus, alsof Timmer de weg kende in onbekend gebied, zonder kaart, zonder kompas, alleen op het gevoel van zijn vingers die maar streelden en wreven en aaiden en plezierden en kroelden en vingerden en… Jezus!
Naar adem snakkend bereikte ik mijn climax. Zo lekker, maar zo gênant. Timmers vingers, die normaal gesproken niet meer dan zijn toetsenbord beroerden, hadden me geraakt in mijn meest intieme delen. Was die kerel gek geworden?
Zo snel als hij was gekomen, zo vlug was hij weer verdwenen. Of misschien moet ik zeggen: zo snel als ik was gekomen, zo snel was Timmer weer verdwenen. Met mijn onderbroek weer over mijn verhitte gelaat zag ik hem Donald Duck oprollen. Zijn piemel leek hem de weg te wijzen toen hij met zijn boodschappentas naar de vloedlijn liep.
Timmer dus, Timmer van de administratie. Toen ik zijn kantoortje passeerde - vluchtig, schichtig - had hij zich omgedraaid. Zijn grijns sprak boekdelen, maar wat me pas echt door de grond deed zakken was het flesje Niveau dat hij opzichtig uit de binnenzak van zijn jasje trok.
Reactie plaatsen
Reacties