De ongehoorzame prinses (geen sprookje)

Gepubliceerd op 9 september 2022 om 09:01

Uitzonderlijk geruisloos, alsof het op fluwelen wielen rijdt, baant het koetsje zich een weg over het smalle bospad. De koetsier in zijn wapperende zwarte cape stuitert vervaarlijk heen en weer op de bok. Het lijkt hem niet te deren, hij laat zijn zweep knallen over de ruggen van het koppel merries dat in synchroon galop het karrenspoor volgt. Zelfs de hoeven klinken gedempt. Het met mos begroeide pad en het omringende loofbos dat nauwelijks licht doorlaat, lijken elk geluid te absorberen. Het schaduwrijke woud voelt koel, niets doet vermoeden dat het eigenlijk een heerlijk zonnige voorjaarsdag betreft.

 

Wie de kans zou krijgen in de koets te kijken zou meteen de overheersend rode gloed opvallen. Niet het interieur domineert - dat is uitgevoerd in zwart en bruin - maar het purperrood van een weelderig kleed. Nee, geen kleed, een mantel, een bloedrode mantel, royaal van formaat die als een deken gedrapeerd zit om het lichaam van een jonge vrouw. Haar gitzwarte haar is strak samengetrokken tot een stevige knot die kunstig bijeen gehouden wordt door een handvol haarspelden. De blik waarmee ze naar buiten staart, verraadt ongeduld, alsof de rit met de koets haar al veel te lang heeft geduurd, alsof de bestemming haar veel te ver is gebleken. Ze gaapt met wijd opengesperde mond dat een gaaf wit gebit en een natte dieproze tong toont.

 

Wie beter kijkt, ontdekt dat die mantel niet zomaar een stuk textiel betreft. Het bedekt de vrouw van haar slanke hals tot haar blote voeten die plat op de bodem van het rijtuig staan. Zoals gezegd is de mantel rood, purperrood, misschien wel bordeauxrood, of rood als bloedkoraal. In elk geval is het een behaaglijk fluwelen omhulsel waarin je weg kunt kruipen tegen de kou. Dat is wat de vrouw doet, zich koesteren in de warmte ervan. Wie meer zou weten over hoe zij erbij zit, zou weten dat de mantel het enige kledingstuk is dat zij draagt. De stof plooit zich naar haar naakte lichaam. Niemand die het weet. Misschien de koetsier. 

 

Het is niet zomaar een mantel, de draagster niet zomaar een vrouw. De panden van het kledingstuk zijn afgezet met wit bont, hermelijn om precies te zijn. Het moge duidelijk zijn: dit is een koninklijk stuk textiel, het soort mantel dat slechts door de allerhoogst geplaatsten gedragen wordt: koningen, keizers, tsaren. Of koninginnen, keizerinnen, tsarina’s. Wie dat weet kijkt met andere ogen naar het voorbijsnellende koetsje. Wie is die adellijke vrouw die slechts gekleed in een nertsmantel het woud doorkruist alsof ze op weg is naar, naar, ja, naar wat? Blijkbaar is zij de enige die het weet. En natuurlijk de koetsier die de route schijnt te kennen. Bij de merries staat het schuim op de kaken.

 

In het paleis dertig kilometer verderop, aan de oostkant van het uitgestrekte bos, is consternatie. 

‘Waar is ze, verdomme!’ Koning Theobald is flink uit zijn hum. Deze ochtend verwacht hij hoog bezoek uit het buurland: prins Zezotho en zijn gevolg. Niet zomaar een visite van de zoon van een bevriend staatshoofd, nee, een ontmoeting waar veel vanaf hangt. De prins, niet de jongste meer, maar nog steeds vrijgezel, is op jacht naar een bruid. Jacht is misschien een groot woord, aangezien hij zijn oog heeft laten vallen op prinses Tirza, de dochter van koning Theobald. Dat huwelijk zou een appeltje eitje moeten zijn: de prins wil Tirza en de koning biedt haar aan. Het is een kwestie van wat afspraken en financiële onderhandelingen, simpelweg een huwelijksarrangementje. Maar die verdomde Tirza is onvindbaar. Evenals haar hermelijnen prinsessenmantel, haar koets en koetsier.

 

Prinses Tirza in de bone shaker in het bos kent prins Zezotho en zijn huwelijksplannen maar al te goed. Het is een vieze oude man op leeftijd, lelijk als de nacht en dom als het achtereind van een zeekoe. Bovendien gefrustreerd tot op het bot, omdat zijn koningin-moeder, 86 inmiddels, maar niet de pijp uit wil en de troon dus niet beschikbaar is. Niet bepaald de echtgenoot waar Tirza op zit te wachten. Als ze al op een echtgenoot zít te wachten, want haar leventje van vrijheid blijheid bevalt haar uitstekend. En ja, haar tochtje met de koets is een vlucht. Enerzijds. Anderzijds is zij op zoek naar het avontuur, het avontuur van de anonieme ontmoeting en het bijbehorende spel van liefde en genot. Het is haar geheime leven. Alleen de koetsier weet ervan. Een van zijn kwaliteiten is zwijgen.

 

En je hebt natuurlijk de Kwasaka, het natuurvolk dat de bossen bevolkt. Ze leven eenvoudig en teruggetrokken, dragen nauwelijks meer dan een schaamlap en kunnen rekenen op het respect en de waardering van prinses Tirza. Talloze malen bezocht ze in het geheim de nederzettingen diep in het woud. Ze was onder de indruk van de ambachtelijke hutten en tenten, de heerlijke maaltijden en stimulerende middelen. Onlangs nog bezocht ze een initiatieritueel voor jonge mannen, waarbij hun geslachtsdelen beschilderd werden met traditionele symbolen. Aangenaam verrast was ze toen ook zijzelf de penseel mocht hanteren om een penis te beschilderen. De jongen in kwestie had er een erectie van gekregen en zij een kleur als een bellefleur. Ze zetten haar een kroontje op van gebladerte en schonken haar een traditionele schaamlap die ze in een van de vrouwenvertrekken kreeg omgord. Daarna ging het los met handgesneden doorgeef- en voorbinddildo’s en tepelklemmen die een onbenoembaar lekkere pijn veroorzaakten. Nog dagelijks dacht Tirza terug aan dat festijn.

 

Hoewel ze zich niet snel laten zien, weet Tirza dat de krijgers van de Kwasaka haar koetsje op de voet volgen. Met hun tanige en gespierde lijven rennen ze als marathonatleten, de schaamlappen wapperend als vlaggen in de wind, de beschilderde penissen eronder potent heen en weer slingerend, en in hun hand de indrukwekkende blaaspijpen waarmee ze hun prooien vangen. Het zijn haar beschermheren op afstand, geen rover zou het in zijn hoofd halen het koninklijke rijtuig aan te vallen. Prinses Tirza voelt zich dan ook veilig in haar rood fluwelen mantel die van binnen zachtjes langs haar tepels strijkt. Via een openstaande plooi steekt ze haar hand naar binnen en laat haar vingers rusten op haar kale koninklijke kruis. Ze is niet nat, maar wat niet is, kan nog komen.

 

Het bos houdt op, de heidevelden dienen zich aan. De zon doet de temperatuur in luttele seconden stijgen, de mantel kan open, het naakte lijf vraagt om verkoeling. Wijdbeens bevoelt de prinses zichzelf. Dankzij de schokkende rit stoten haar vingers a-ritmisch tegen de lippen van haar wijkende vrouwelijkheid. Een lichte opwinding doorkruist haar onderbuik, een zucht ontsnapt haar lippen. Ze moeten er nu bijna zijn, ze kan de oevers van het azuurblauwe meertje al zien. Daar, dat groepje lariksen is hun bestemming. Het zijn uitheemse bomen die gekapt moeten worden om de heide meer ruimte te geven. Het paleis mag dan tientallen kilometers ver zijn, dit is nog steeds het Kroondomein. Het zijn de lariksen van koning Theobald, hij kan ermee doen wat hij wil. Als hij wenst te kappen, dan wordt het kappen. Een viertal houthakkers moet de klus klaren. Gewapend met bijl en trekzaag gaan ze het groen te lijf. Het naderende koetsje trekt hun aandacht. Het kroontje op de deur vertelt genoeg: hoog bezoek!

 

‘Heren!’

De houthakkers hóren prinses Tirza slechts, zo diep is hun buiging. Ze zijn in hun leven nog nooit ‘heren’ genoemd, heel gek, maar het streelt hun ego.

‘Ik zou graag een wijle aan de waterkant verpozen. En in het water wellicht. Acht u de temperatuur aangenaam genoeg?’

Voorzichtig komen de houthakkers overeind. Wat is ze fraai, wat is ze lief, hun prinses Tirza! 

‘Ik denk dat het nog wat fris is, majesteit.’ De spreker klinkt onzeker, wat eigenlijk niet bij zijn stoere uitstraling past. Zelfs Basiko blijkt onder de indruk van het koninklijk vertoon, hij durft nauwelijks te kijken naar de prinses. Als hij schuin weg toch naar haar kijkt, ontdekt hij vervolgens iets wat hij niet kan geloven. Prijkt daar daadwerkelijk het naakt van haar lichaam tussen de panden van haar jas? De kolder moet in zijn kop geslagen zijn.

‘Fris? Is dat echt zo? En zou dat mij beletten een duik te nemen?’ Ze spreekt behoorlijk bekakt, dat schept afstand tot het gewone volk in houthakkershemden. Een voor een doen ze dezelfde ontdekking als Basiko die spreken durfde: ze is naakt onder haar mantel. Alfresco ziet het, Dorado ziet het en tot slot merkt ook Fantali het op. Ze kijken en zien, eerst zuinig, maar vervolgens, met het verder openvallen van de jas gretiger en volop. Ze kunnen niet anders, zoals een mens ook niet weg kan kijken bij een van de zeven wereldwonderen.

 

Het is de koetsier die haar mantel van haar schouders neemt. Ook hij kan niet voorkomen dat hij net als de vier houthakkers het spiernaakte vrouwenlijf volgt dat zonder aarzelen het frisse water inloopt, de benen die het water laten klotsen en steeds dieper in het water raken, de billen die eerst als ballonnen op het water lijken te drijven, maar vervolgens in het wateroppervlak verdwijnen, de wespentaille, de gebruinde rug, de schouders, de nek. Tot alleen het hoofd met het haar in de knot nog boven water is. Zonder een krimp te geven zwemt de prinses een paar slagen van de oever vandaan. Het is adembenemend wat er gebeurt, de tijd staat stil en de wind valt weg. Dan draait ze om en zwemt in een krachtige schoolslag terug. Als ze vlak bij de kant druipend omhoog komt, kan Dorado een kreun niet onderdrukken. Dit is het mooiste wat hij ooit heeft gezien. Druppels glijden omlaag over het koninklijke velletje dat erom smeekt gestreeld te worden. Twee kogelronde borsten provoceren mannenogen, eigenwijze bruine tepeltjes kijken links en rechts en tussen de iets gespreide dijen lonken roze lippen.

‘Waar is haar schaamhaar?’ prevelt Alfresco.

 

‘Kom erin, als je durft,’ daagt de prinses uit. Ze spreekt niet tegen dovemansoren, want het volgend moment vliegt het houthakkersplunje in viervoud door de lucht en nog geen tien tellen later bevinden zich vijf bloteriken in het meer. Alleen de koetsier trekt zich hoofdschuddend terug in de koets om zich te wijden aan de Gazet van de dag ervoor. Af en toe werpt hij een waakzame blik over de bovenkant van de krant. Vier naakte mannen en één naakte vrouw, ook al is het dan een prinslet, pardon prinses, dingen kunnen uit de hand lopen. Mannendingen, maar vlak ook een vrouwending niet uit. De vrije natuur stimuleert, zeker in de lente, wanneer bloemetjes en bijtjes hún dingen doen, hoe onschuldig ook.

 

Koud water houdt zaken tot op zekere hoogte in bedwang, het hart pompt het bloed waar het nodig is om warm te blijven. Anders ligt dat wanneer het veld met het zachte gras roept en de zon de taak van het hart overneemt om op te warmen. Dan komt ontspannen gezelligheid om de hoek kijken en niet veel later pril lustgevoel. Helemaal wanneer het bloot overheerst en het mensen betreft van beiderlei kunne. Prinses Tirza ligt er heerlijk bij, de handen onder het hoofd, de benen nonchalant uiteen, de voeten naar buiten gekeerd, symmetrisch geflankeerd door houthakkers ter linker- en ter rechterzijde die hun nieuwsgierige blikken niet onder stoelen of banken steken. Hoe vaak ligt er een naakte prinses binnen handbereik, volkomen op haar gemak haar meest intieme delen showend? Alfresco kan niet voorkomen dat hij hard wordt, Dorado evenmin, Basiko heeft schijnbaar iets meer zelfbeheersing, maar Fantali geeft volledig toe aan zijn erectie en trekt er zelfs aan. Dat ontgaat de prinses niet. Ze komt omhoog, buigt zich voorover en voordat Fantali goed en wel beseft wat ze doet, zuigt zij haar wangen hol op zijn houthakkerspik. In de koets slaat de koetsier zuchtend een krantenpagina om.

 

Ze zouden zichzelf wel in de gespierde armen willen knijpen om wakker te worden. Doet prinses Tirza echt wat zij doet, pijpt zij Fantali op vorstelijke wijze? Dat is inderdaad wat zij doet, ritmisch en nat, daar helpt geen knijpen tegen. Kort onderbreekt ze zichzelf, om adem te halen en razendsnel haar knot te ontbinden, zodat haar lange zwarte haar uitwaaiert over haar schouders en gedeeltelijk de handeling verhult waardoor Fantali met zijn ogen begint te draaien. Nu trekt ook Alfresco de stoute schoenen aan en duwt zijn zware jongen in de koninklijke bilspleet waar het warm is en goed toeven. Daar schuift ook de hand van Dorado naar voren ter verkenning van de prinsessenboezem, en uiteindelijk laat Basiko zijn vingers door haar vulva glijden. Het is een vredig tafereeltje, het aanzien waard, hoewel het nooit de bedoeling kan zijn dat enig onderdaan te weten komt hoe Tirza zich te buiten gaat met houthakkers. Zonder scrupules zuigt zij voort, niet eens beducht voor het zaad dat komen gaat, zonder reserves staat ze toe ook andere lichaamsopeningen te penetreren. Met twee handen weet ze als een ware acrobaat Dorado af te trekken. 

 

Het is onvermijdelijk dat het sperma rijkelijk vloeit in het heideveld bij het azuurblauwe meer. Dat was blijkbaar de bedoeling. Ook prinses Tirza komt royaal aan haar trekken. Gelukzalig glimlachend ligt ze na afloop op haar rug. Het houthakkerszaad dat zo’n beetje overal haar lijf bedekt, droogt snel in de zon. Het is paradijselijk zo, dat zou ze toch nooit inruilen voor die oude ranzige prins Zezotho? Ze komt overeind, loopt opnieuw het water in en wast zich zorgvuldig. Het koude water geeft nieuwe energie, dat voelen ook de houthakkers die met haar meezwemmen. Honderd meter verderop ligt een eilandje waar ze gevijven naartoe zwemmen. Wat daar gebeurt, wordt door een rietkraag aan het oog onttrokken, maar het laat zich raden dat er een herhaling van zetten plaatsvindt waarbij opnieuw veel sperma verschoten wordt. Zeker een uur later zwemmen onderdanen en prinses borstcrawlend terug. De koetsier vouwt zijn krant op en draait het rijtuig, het is mooi geweest voor vandaag.

 

Het duurt even voordat de houthakkers weer aan de slag kunnen. In de verte zien ze het koetsje met hun prinses steeds kleiner worden. Wat een vrouw, ze raken er niet over uitgepraat. Als ze uiteindelijk de bijlen en trekzaag ter hand nemen, nog altijd nagenietend van de zoete seks, vellen ze in korte tijd het bosje lariksen. Ze hebben geen oog voor de bossages van waaruit talloze blaaspijpen op hen gericht worden. De gifpijltjes zijn klein, als ze doel treffen voelt dat als een milde wespensteek. In principe is één pijltje voldoende om een volwassen houthakker door de hoeven te laten gaan en voor zeker een uur uit te schakelen. Het gif wist het kortetermijngeheugen, maar is verder onschadelijk. Wie uit de roes ontwaakt, denkt geslapen te hebben. Zo worden de houthakkers wakker zonder herinneringen aan prinsessenseks.

 

Duivels is koning Theobald als prinses Tirza op het paleis arriveert.

‘Je zet me voor gek bij die Zezotho! Hij vertegenwoordigt een bevriend buurland, daar heb jij ook een rol in. Trouwen moet je en zijn kinderen baren, dat is alles!’

Dat Tirza slechts apathisch zwijgt met afwezige blik stookt de woede van haar vader alleen maar op. Dreigend zwaait hij met zijn wijsvinger.

‘Vanaf nu blijf je in het gareel, hoor je. Om je dat voor eens en altijd duidelijk te maken laat ik je duchtig tuchtigen.’ Zijn gezicht is knalrood geworden, aderen zwellen op in zijn hals. ‘Roep de koetsier,’ krijst hij een lakei toe, ‘laat hem zijn zweep meenemen.’

 

Alsof de koetsier op de gang heeft staan wachten, zo snel is hij in de paleiszaal, zweep opgerold in de hand. Beleefd knikt hij vader en dochter toe.

‘Neem haar mee en laat je zweep knallen!’ Het zijn zware woorden die menigeen schrik zouden aanjagen. De prinses heft slechts haar hoofd op en kijkt haar vader hooghartig aan. Ze weet dat ze hem daarmee tergt. Ze zal haar lot dragen, hij kan haar niet breken. Zonder aarzelen volgt ze haar koetsier. De zweep in zijn hand ziet er dreigend uit.

 

In de paardenstal staat het koetsje, de merries zijn uitgespannen en laten zich door de stalknechten roskammen. Terwijl de koetsier de zweep weglegt en de klep van de bok omhoog klapt, drapeert de prinses haar hermelijnen mantel over het openstaande koetsdeurtje. De stalknechten onderbreken nieuwsgierig hun karwei. Ze kunnen hun ogen niet geloven: prinses Tirza, ongegeneerd ontkleed, op een paar meter afstand. Ze kijkt ernstig en ondergaat gelaten de handelingen van de koetsier, die haar geconcentreerd om hals en borsten een leren halster aanbrengt. Het duwt haar borsten omhoog, haar tepels staan stijf. Het roskammen valt helemaal stil. Dan kleedt ook de koetsier zich uit, zijn penis steekt glorieus omhoog. In zijn hand heeft hij de opgerolde Gazet die hij bij het meer heeft gelezen. Voorzichtig slaat hij de prinses ermee op haar mooie ronde billen. Het is een wonderlijk schouwspel dat de stalknechten in de broek doet voelen. Het woord erotiek kennen ze niet en toch zijn ze er gevoelig voor. 

 

Prinses Tirza buigt zich voorover, haar handend steunend op het trapje van haar rijtuig. Nog drie keer klinken de doffe slagen van de krant op haar derrière. De koetsier stuurt zijn opgewonden lid de vorstelijke schede in die zacht en warm voelt. Hij pakt de teugels die aan de halster zijn verbonden, trekt ze strak met een ruk, zodat zijn stijve tot aan zijn scrotum de prinses in glijdt. Dan berijdt hij haar, aanvankelijk rustig en bedaard, al spoedig wilder en extatischer, de teugels dan weer strak, dan weer vierend, zoals je een wilde merrie afwisselend streng en soepel moet benaderen om haar te temmen. Duchtig tuchtigen, dat had de koning hem opgedragen. Of dat het was wat hij deed met de prinses blijft de vraag. Feit is dat prinses en koetsier uitzonderlijk veel genot beleven aan de exhibitionistische paring in de stal en staljongens net zo zalig klaarkwamen als berijder en beredene.

 

Net als eerder op de dag verschijnen ook in de stal blaaspijpen en glijden de stalknechten in een roes die herinneringen laat verdwijnen. Een prinses met sexperimenteerdrift is interessant, maar niet iedereen hoeft dat te weten.

 

Daarom kan hetzelfde u overkomen, lezer, de Kwasaka’s met hun blaaspijpen zijn overal.

 

 

 

 

 

Rating: 0 sterren
0 stemmen

Reactie plaatsen

Reacties

RedRopes
2 jaar geleden

Topverhaal! Zowel qua fantasie als humor :-D En ach, een paar tikken op de billen met een krant heeft ook wel iets ;-)

Maak jouw eigen website met JouwWeb