
Wie ooit in een escaperoom is beland kent het gevoel uit te willen breken. Door alle vragen correct te beantwoorden kun je weer vrij zijn. Het is een spannend spel. Maar wat nu als het leven zelf en de wereld waarin je woont zich gaan gedragen als escaperoom? Daaruit ontsnappen is ingewikkeld. Dan zijn het geen raadseltjes die je moet oplossen, maar levensvragen of problemen waar niemand een antwoord op heeft. Dat vliegt mij soms aan. Met zijn acht miljarden leven op deze aardkloot. Dat voortdurende gezeik van social media, die hijgerige prestatiemaatschappij waarin we elkaar voortdurend vliegen schijnen af te moeten vangen. Onze natuur en leefomgeving die we met zijn allen naar de kloten helpen. Het spijt me als ik je deprimeer, maar dit is wat me steeds vaker dwarszit. In deze shit wil je toch geen kinderen op de wereld zetten? Wat doe je ze aan?
In dit licht is het geen wonder dat ik af en toe behoefte heb aan een break out room. Even apart, even weg van de rest, de herrie, de ellende, het verdriet. Een escape die nooit een echte escape zal zijn. Je kunt het zoeken in drugs en alcohol, maar zo zit ik niet in elkaar. Dat is een destructieve vlucht. Want ondanks alles ben ik nog steeds constructief. Tegen beter weten in misschien, maar het vonkje optimisme dat soms voorbijkomt moet je pakken met beide handen. Dat probeer ik dus. Je moet vaak lang wachten eer het zich voordoet, maar ooit komt het.
Ik zoek het vaak in de natuur. Die brengt rust in je hoofd, vraagt niks en stelt geen eisen. Je trekt je wandelschoenen aan en gaat gewoon. Je snuift de zuivere lucht, je hoort de vogels en het ritselen van de bladeren. Je bent dicht bij de vrede, echte vrede. Het paradijs is in de buurt, je ziet het nog niet, maar het komt. Wacht maar af. Haal nog maar eens opgelucht adem. Dat dwalen door de bossen, over de hei, door de duinen - uiteraard zonder navigatie - breekt het leven van sleur en eentonigheid. Erna, weer thuis, voel je je als herboren. Ik kan het je aanraden. Het gewone leven loslaten, dat is het motto.
Afgelopen zomer vond ik het, mijn paradijsje, niet eens zover van mijn eigen habitat, ergens in de duinen tussen Scheveningen en Wassenaar. Ik moest er bordjes met verboden toegang voor negeren, maar voor de ultieme vrijheid - hoe betrekkelijk ook - had ik dat er graag voor over. Met de nodige duindoornschrammen op mijn blote benen en armen belandde ik bij een door struikjes omzoomd watertje met zelfs een ministrandje en een boom voor wat schaduw. Op de geluiden van de natuur na was het er doodstil. Het enige teken van mensenleven was het vliegtuig dat als een stipje zijn condensstreep achterliet aan de staalblauwe hemel.
Om eerlijk te zijn overviel me die serene rust. Waaraan heb ik dit verdiend, dacht ik. Ik liet me vallen op mijn knieën aan de rand van het water dat lauw aanvoelde. Het zoemen van insecten en het kwetteren van wat vogels klonk als muziek. Mijn longen vulden zich met de zuurstof die duizenden duinplanten voortbrachten. Ik was een bevoorrecht mens.
Dat ik me uitkleedde lag in de lijn der verwachting. In de halfschaduw strekte ik me uit op de handdoek uit mijn rugzak. Aan mijn hoofdeinde schoof ik een bergje zand bij elkaar als kussen. Toen sloot ik mijn ogen en liet de natuur in me neerdalen. We werden één, de natuur en ik. Ik was geen mens meer, maar een zoogdier in haar biotoop. In het kader van dat zogen streelde ik mijn tepels. Mijn vingers waren zanderig, maar dat schurende gevoel wond op. Maar ik kwam niet voor seks, ik kwam voor ontspanning, hoewel het een het ander niet uitsluit natuurlijk.
De temperatuur liep op, want de zon kroop omhoog en er was geen wind. Het lauwe vennetje bood een beetje verkoeling. Zonder me af te drogen ging ik weer liggen. Op mijn buik dit keer. Het was zo stil, dat ik het stromen van mijn bloed in mijn oren kon horen. Het water droogde op, maar ik bleef nat van transpiratie. Ik moest niet vergeten te drinken. Dat was de laatste gedachte voordat ik weg dommelde.
Mijn idylle werd wreed verstoord. Ik schrok wakker van een geluid in de bosjes. Een beest? Een mens? Op een meter afstand stonden twee outdoorschoenen stevig in het paradijselijke zand. Erboven een legergroene broek. Een mens dus. Een man. Een duinwachter. Kaki overhemd. Rood baardje, bruin gezicht, groen petje. De man van de bekeuring. Hoe was ik op het idee gekomen dat ik daadwerkelijk kon ontsnappen uit de escaperoom die wereld heet? Get alive. Ik schoot overeind, vond mijn T-shirt en drukte die tegen mijn borst. Nu ging hij me de les leren. Daar ging hij al op zijn hurken.
‘U denkt natuurlijk dat ik uw idylle kom verstoren. In zekere zin doe ik dat al door hier gewoon te zijn, daar hoef ik niet eens mijn bonnenboekje voor tevoorschijn te halen. U bent in overtreding, u weet dat, ik weet dat, maar ik ben een empathisch mens, ik kan me in u verplaatsen, ik doe niet lullig.’
Zijn zachte stemgeluid was beslist vriendelijk. Toch was ik op mijn hoede voor het addertje onder het gras. Wat zat er achter zijn coulance?
‘U denkt natuurlijk dat er iets achter zit dat ik zo coulant ben. Iets wat leuk voor mij zou zijn, iets wat u te bieden heeft en ik graag wil hebben. Zodat daarmee het uitschrijven van een prent achterwege kan blijven. Ik kan u geruststellen: ik hanteer geen dubbele agenda, ik schrijf gewoon geen bon uit. Ik gun u van harte uw paradijselijk verblijf hier in de duinen nabij Meijendel. Ook al is het dan op een verboden plek.’
‘Dat is heel sympathiek van u.’ Ik gaf hem mijn aardigste glimlach. ‘Komt het vaker voor dat hier mensen zitten?’
‘Zelden, of eigenlijk nooit. Ik zal u eerlijk bekennen dat ik me dit plekje heb toegeëigend, op mooie dagen zoals vandaag vind ik het heerlijk me te koesteren in de zon of even het water in te glijden. Als het weer mee zit, kan dat soms wel tot in oktober.’
‘Het is hier inderdaad onvoorstelbaar fijn,’ beaamde ik.
‘Je waant je onbespied, en meestal is dat ook zo. Ik vind het fijne van dit plekje dat je helemaal los kunt komen van de wereld. Als het paradijs bestaat, dan is dit daar een voorafspiegeling van. Denkt u ook niet?’
‘Zeker weten. Maar nu voel ik me wel wat bezwaard, ik heb uw plekje ingepikt. U kunt best, eh, u mag best…’
Met mijn rechterhand maakte ik een gebaar dat voor een uitnodiging door moest gaan.
‘Ik weet niet of dat…, ik bedoel, weet u dat zeker?’
Ik wist het niet zeker, nee, maar ik wist niets zeker in mijn leven. Hij leek me aardig, onschuldig ook, dus ik moest niet flauw doen. Hij had zijn bonnenboekje op zak gehouden.
‘Als u het niet erg vindt dat ik er naakt bij lig, dan weet ik het zeker.’
‘Als u het dan niet erg vindt als ik ook wat uittrek.’
‘Ga uw gang.’
Hij trok zijn schoenen uit, zijn broek, zijn overhemd, zijn sokken en, na een lichte aarzeling, zijn onderbroek. Hij spreidde zijn kleren uit bij gebrek aan handdoek en ging op zijn rug liggen, de handen onder zijn hoofd. Zwijgend lagen we naast elkaar. Vanuit mijn ooghoek zag ik zijn penis op zijn onderbuik liggen. Het was een beetje kinderachtig dat ik daar op lette. Echt vrij zijn betekende toch dat je ook dat soort nieuwsgierige blikken achterwege liet.
Hij schraapte zijn keel.
‘Bent u al in het water geweest?’
‘Ja, voordat u kwam. Het is heerlijk.’
‘Zin om samen even een duik te nemen?’
‘Ja, waarom niet. Ik ben Eva trouwens.’
‘Adam.’
‘Zullen we elkaar tutoyeren?’
‘Laten we dat doen.’
Toen we het water in liepen gebeurde er iets vreemds. Ik pakte Adams hand. Het was een grote warme hand. Hij kneep in de mijne. We lieten los om te gaan zwemmen en pakten weer vast toen we naar de kant liepen. Met onze voeten nog in het water draaiden we ons naar elkaar toe. Hij had blauwe ogen.
‘Je hebt bruine ogen,’ zei hij. Zijn wangen kregen kuiltjes als hij lachte. En zijn tanden kwamen bloot.
‘Zullen we neuken?’ vroeg ik. Het klinkt misschien gek, maar ik voelde absoluut geen gêne terwijl ik het zei. De omstandigheden waren zo natuurlijk, dat het een logische vraag leek. Je kunt naakt zonnen, naakt zwemmen, en als je toch al naakt bent en bovendien met zijn twee, dan ligt vrijen ook voor de hand. Hij had een fijne en stevige penis. Die zou ik best willen ontvangen. Er sloop een wulpse geilheid door mijn lijf.
‘Als jij dat wilt, graag.’
Ik ging op mijn handdoek liggen, dijen gespreid, en Adam kwam op mij. Ik voelde zijn erectie tegen mijn onderbuik. We kusten en streelden, hij bewoog zijn harde penis langs mijn schaamlippen, totdat het ding vanzelf naar binnen gleed. Zijn voorzichtig stotende bewegingen gaven me dat geweldige seksgevoel. Hij steunde op zijn gespierde armen en had zijn ogen dicht. Ik trok mijn knieën op, zodat hij nog dieper binnen kon komen.
We neukten gestaag. Eigenlijk neukte hij mij, ik werd geneukt. Dat lijkt een detail, maar wel een opmerkelijk detail. Ik was vrij passief, Adam juist heel actief. Erin, eruit, erin, eruit, en opnieuw, talloze keren, in oplopende snelheid. Ik streelde zijn rug en billen, hij was nat van transpiratie. Er zaten haartjes op zijn billen.
Vrijwel gelijktijdig bereikten we ons orgasme, hij met een paar bescheiden kreunen, ikzelf met de onbeholpen kreetjes waarmee ik altijd kwam. Als ik die slaakte, betekende dat dat het goed was. Nog een paar keer bewoog Adam in en uit, toen gleed hij, half slap alweer, definitief naar buiten. Langzaam maar zeker kwamen we weer tot onszelf. Ik realiseerde me ineens wat ik gedaan had: ik had gesekst met een totale vreemdeling. Een sympathieke duinwachter die het lekker kon. Ik kon maar niet bedenken wat daar verkeerd aan was.
‘Ik doe dit anders nooit, hoor,’ fluisterde ik in Adams oor.
‘Ik ook niet,’ antwoordde hij.
‘Het was heel lekker,’ vulde ik aan.
‘Geweldig,’ zei hij.
We gingen opnieuw het water in. Hij waste zijn penis en ik mijn vagina waaruit zijn zaad drupte. Het was glad en glibberig.
Na een kwartier nam Adam afscheid met een kus. Vervolgens verdween hij zoals hij gekomen was.
De rest van de middag bracht ik door in pure euforie. Misschien was dat wel de remedie tegen somberheid, vrijen met een toegewijde man. Ongecompliceerd een fijne wip maken, zonder poespas, gewoon seks zoals seks bedoeld is. Natuurlijk droeg de paradijselijke omgeving mee aan mijn geluksgevoel en ik genoot zolang het nog kon met grote teugen.
Aan het eind van de middag, toen ik me nog steeds in blijde stemming op mijn huisadres meldde, was het eerste wat ik deed mijn telefoon pakken. Ik zocht op Meijendel, Staatsbosbeheer. Ik tikte het telefoonnummer aan. Er werd meteen opgenomen door een vrouw.
‘Ik zoek een duinwachter met de naam Adam, hij had vandaag dienst.’
Het bleef even stil aan de andere kant van de lijn.
‘Adam zei u?’
‘Adam, met een baardje, een rooiige baard.’
‘Tja, baard of niet, er is geen Adam bij ons in dienst.’
Ik was in de war.
‘Een naam die er op lijkt dan?’
‘Ehm, Sjoerd, Wil, Lodewijk. Nee, niet echt, toch? Alleen Sjoerd heeft een baard, hartstikke grijs.’
Ze hing op. Ik staarde naar mijn glimmende iPhone en zuchtte.
Net voordat ik in somberheid dreigde weg te zakken ging me een licht op. Het was simpel, ik zou de volgende dag gewoon weer terugkeren naar mijn paradijs. Het moest wel gek lopen als Adam niet op kwam dagen. We hadden het toch fijn gehad?
Reactie plaatsen
Reacties