Gina hijgde, het pad was steil en slecht begaanbaar, zelfs haar robuuste bergschoenen verloren af en toe grip op de stenen. Hoe langer ze liep, hoe hoger ze kwam, des de zwaarder haar rugzak waar niet eens zoveel in zat. Water, een stukje brood, een rotte banaan, een schoon slipje. Dat was het wel zo’n beetje. De berghut was nog zeker tien kilometer lopen en de zon zakte al achter de bergkam. Ze hoopte op een volle maan die haar bij zou schijnen. Zodat haar moeder haar vanuit de hemel ook kon zien.
Na een uur omhoog zwoegen, kreeg de duisternis de overhand. De maan was niet meer dan een sikkeltje, een striempje lichtgevende kaas, nauwelijks voldoende voor een fatsoenlijke muizenmaal. Gina transpireerde, ook al was het zonder de zon aanzienlijker frisser. Maar hé, daar dook zowaar de hut al op. Had ze nu die tien kilometer al afgelegd? Onwaarschijnlijk.
Het was een huisje, niet meer dan een kleine blokhut. Bij de voordeur stond een bankje met erboven een lantaarntje dat aan de dakrand hing. In het zwakke schijnsel onderscheidde Gina een oude man met kroezig grijs haar en een verweerd gelaat met in het midden een knoestige knobbelneus. Hij zoog op de lange witte steel van een pijp die lustig dampte en een honingzoete geur verspreidde. Hij leek niet verbaasd dat er vanuit de duisternis een eenzame wandelaar opdook.
‘Nee,’ kraakte zijn stem nog voor Gina iets had kunnen zeggen. ‘Dit is niet de berghut. Die ligt op anderhalf uur wandelen. Door het donker misschien wel twee uur, het pad wordt link daarboven. Heb je een zaklantaarn?’
‘Ik had niet gedacht dat het zo ver zou zijn.’ Gina tuurde omhoog naar het onzichtbare pad.
‘Het is ver,’ kraakte de man, ‘en als je denkt ik ben er bijna, dan is het nóg verder.’
‘Blijkbaar,’ zuchtte Gina. Ze keek achterom. ‘Terug is ook geen optie.’
‘Dat is nog verder. En heb je al gedacht aan de wolven?’ De kerel blies een rookwolk uit.
‘Wolven? Je hebt hier toch geen wolven?’ Gina zakte even neer op een puntje van de bank.
‘Dat zeg jij. Maar wat weet je ervan?’ De man keek Gina met toegeknepen ogen aan. ‘Het stikt hier van de wolven.’
‘Serieus?’
‘Echt.’
Er viel een stilte. Alleen het ruisen van een kabbelend beekje was te horen. Het bankje kraakte zacht onder Gina’s billen. Haar rugzak gleed op de grond.
‘Misschien…’ begon ze.
‘Of ik misschien een slaapplekje heb?’ raadde de man. Hij haalde zijn knobbelige neus op.
‘Ik vind het prima om op de vloer…’
‘Ben je belazerd,’ zei de man met stemverheffing. ‘Ik heb een bed voor je. En eten. Eenvoudig allemaal, koud water uit de beek, een pleetje achter het huis, een bakje sla met een kippenpoot. Meer niet. Maar wel een dak, een beetje warmte, beschutting.’
Gina zuchtte. ‘Dat klinkt heel fijn, ik kan helaas niks betalen, ik bedoel ik heb een betaalpas, maar…’
‘Doe normaal. Ik bied je gastvrijheid, een gestrande wandelaar die niet op of neer kan.’ Hij stond op. ‘Kom.’ Hij wenkte en Gina volgde hem de donkere hut in.
Het was er overwacht warm, het enige licht kwam van het roodgloeiende hout in de haard. Gina liet haar ogen wennen aan de duisternis en zag hoe haar gastheer een blok hout in het vuur legde. Het laaide op, straalde nog meer warmte uit en verlichtte de ruimte. Er stond een tafel met twee stoelen, een betonnen bak langs de wand diende als gootsteen. Achterin prijkte een bedstee met tussen de openstaande deuren een eindeloos zwart gat zo donker als een sterreloze nacht. Boven de tafel stak de man een gaslamp aan waarvan de vlammetjes zachtjes ruisten.
‘Neem plaats.’ Hij stak zijn hand in Gina’s richting. ‘Fallus, aangenaam.’ Gina legde haar hand in de zijne, hij kneep stevig maar gemoedelijk, zoals een oom die grappig wil doen. ‘Gina,’ zei Gina en lachte verlegen. Ze ging zitten. Fallus stond voorovergebogen tegenover haar, zijn bovenlijf in een bruine wollen trui, zijn armen steunend op de tafel die licht helde. De gaslamp verlichtte zijn gerimpelde gezicht en de knobbelige neus vol adertjes. Zelden had Gina zulke lichtblauwe ogen gezien, ze leken wel licht te geven. Zijn wenkbrauwen en zelfs zijn wimpers waren grijs. Hij knipperde in slowmotion, alsof hij er niet te veel energie aan wilde geven. Fallus, heette hij echt zo?
‘Daar zit je dan,’ stelde hij overbodig vast. Gina knikte onzeker.
‘Ik maak je eten. Maar eerst…’ Achter zich haalde hij vanuit het niets een aangebroken fles wijn tevoorschijn en twee stenen mokken. ‘Vino. Excuses voor de ongebruikelijke glazen.’ De donkerrode wijn klotste de bekers in. ‘Drink zoveel je wil. Geniet.’ Hij tikte zijn mok tegen die van Gina. Ze nipte er voorzichtig van en keek toe hoe Fallus slokken nam alsof hij water dronk.
Terwijl de man rommelde bij het aanrechtje nam Gina de berghut nader in zich op. Het was eenvoudig en functioneel, maar gezellig. Op de vloer lag een versleten Perzisch tapijt, aan de wand hing een schilderijtje van een naakte vrouw met een aura rond haar hoofd die een baby’tje de borst gaf. Gina stond op met de beker wijn in haar hand om het beter te bekijken. Ze heeft iets van mij, dacht ze en nam een slok wijn. Ze kon zich niet herinneren ooit zo’n erotische Maria te hebben gezien. Stevige dijen en een parmantig plukje schaamhaar.
Boven het vuur hing Fallus een geblakerde pan van waaruit een zich een geur verspreidde van gebraden kip. Ineens realiseerde Gina zich dat ze sinds het middaguur niet meer gegeten had. Haar maag knorde en ze voelde hoe de alcohol zich door haar nuchtere lichaam verspreidde. Het oplaaiende haardvuur zorgde voor een broeierige warmte, ze ritste haar sportjackje los en hing het over de leuning van de stoel. Alles in haar ontspande, de lange gestalte bij het vuur oogde vertrouwenwekkend.
Fallus draaide zijn hoofd naar haar toe.
‘Wandel je vaak?’
Gina schudde haar hoofd. ‘Het klinkt misschien raar, maar ik droomde erover, in één nacht drie keer dezelfde droom. Mijn overleden moeder kwam erin voor. Ze stelde me voor aan een engel, niks met vleugels of een lichtgevende aura, maar wel naakt, een mannelijke engel. We bedreven de liefde met mijn moeder ernaast. Op het moment dat ik klaarkwam streelde ze mijn haar. Drie keer, hè, drie keer bijna dezelfde droom. En elke keer verdween mijn moeder in de mist. Haar stem hoorde ik nog wel. ‘Wandel naar boven,’ riep ze. Drie keer. Vandaar.’
Pas door het verwonderde gezicht van Fallus realiseerde Gina zich dat ze iets vreemds had gezegd. Haastig nam ze een slok wijn.
‘Excuus voor dat klaarkomen,’ mompelde ze met een rood hoofd en sloeg haar ogen neer.
Fallus stak zijn hand op. ‘Ben je mal, het is bijzonder toch om zoiets drie keer te dromen? Heb je enig idee wat het zou kunnen betekenen? Ik bedoel: als je gelooft in dromen met een betekenis natuurlijk. Waarom zou je moeder je tot drie keer toe vragen de berg op te gaan?’
Gina schudde het hoofd, haar ogen vol tranen opeens. ‘Misschien is het mijn verlangen naar mijn moeder, misschien hier bovenop de berg. Misschien begint de hemel daar.’ Ze lachte door haar tranen heen. ‘Maar die seks met een engel? Dromen zijn onzin, Fallus.’
Fallus lachte mee. ‘Wie weet hoe hemels het is om te vrijen met een engel. Het zijn boodschappers van God, weet je.’
‘Dan moet het wel goddelijke seks zijn,’ beaamde Gina. Ze haalde haar neus op.
‘Misschien verlang je naar je moeder, maar misschien ook naar goddelijke seks.’ Fallus knipoogde.
De maaltijd was eenvoudig: een hete kippenpoot naast een slordige hoop groene sla. Een zak chips bij wijze van aardappelen. En nieuwe wijn. Fallus en Gina knaagden als konijnen, kloven op de poot en klokten wijn naar binnen.
‘Mag ik vragen hoe oud je bent, Fallus?’ vroeg Gina met volle mond.
‘Doe ‘s een gooi,’ zei de oude man.
‘Pfff. 75?’
‘80!’ Fallus glunderde. ‘Bijna 81!’
‘Niet waar!’
‘Wel.’
Op het rooster boven het opnieuw aangevulde vuur dampte een pan met water. ‘Voor de thee en voor een wasbeurt,’ aldus Fallus. Die thee was Gina duidelijk, maar die wasbeurt? ‘Dat stel ik op prijs,’ verklaarde Fallus, ‘samen in de bedstee, dan moet je wel lekker ruiken. Ik heb heerlijke lavendelzeep, je zult verrast zijn. Heel aangenaam met dat warme water. Daarna slaap je als een roosje.’
Buiten op het koude pleetje met een hartje in de deur overdacht Gina de komende nacht. Die bedstee was best krap. Ze ontbeerde een pyjama. Ze kon wel wat lavendelzeep gebruiken. Ze verlangde naar het warme water. De wijn had haar versuft, ze zou slapen als een roosje. Nee, als een marmot. Als Fallus maar niet snurkte.
Terwijl ze dronken van de dampende thee legde Fallus uit wat de bedoeling was.
‘Kijk, Gina, het blijft wat behelpen in dit hutje. Je wast je aan die betonnen bak. Koud water komt rechtstreeks vanuit de beek, smeltwater van de sneeuw boven op de berg. Warm water uit de pan. Een washand om je in te zepen, een stuk zeep waar je u tegen zegt, een geur alsof je door een lavendelveld loopt. Een kommetje om je mee af te spoelen. Een handdoekje om je af te drogen. Haakjes om je kleren aan op te hangen. Luxe alom, eigenlijk. Haha.’
‘En jij, wat doe jij in de tussentijd? Als ik me was, bedoel ik?’
‘Ik? Ik zit hier aan tafel met mijn rug naar je toe, mijn blik gericht op de Bijbel waarin ik elke avond lees voor het slapengaan. Is dat akkoord?’ De Bijbel lag al ongeopend midden op tafel. Een vuistdik boek, zwarte kaft, goud op snee.
Het ging zoals geïnstrueerd. Netjes hing Gina haar kleren aan de haakjes op haar slipje na.
‘Ook je onderbroek,’ klonk het vanachter de tafel.
Geschrokken keek Gina achterom, Fallus zat gebogen over de Bijbel, zijn rug naar haar toe. Hij kon blijkbaar gedachten lezen. Schuchter liet ze haar broekje zakken en hing het bij de rest van haar kleding. Ze schoof haar hand in de witte washand en doopte die in het hete water. De druipende washand gleed over haar naakte lichaam: haar gezicht, hals en nek. Opnieuw maakte ze de washand nat en vervolgde de wasbeurt: haar schouders, armen en borsten. Zo ging ze haar weg naar onderen, spreidde haar benen en waste haar kruis. Het hete water liet haar lippen tintelen en prikkelde haar clitoris. Ze waste haar billen en ertussen. Toen haar dijen, knieën, kuiten, voeten.
Al die tijd las Fallus geconcentreerd in Gods woord. Gina kon het niet laten achterom te kijken. Vervolgens concentreerde ze zich op de zeep, die ze meenam toen ze voor de tweede keer haar lichaam langsliep. De aangename bloemengeur vulde de berghut, het was zo onweerstaanbaar lekker dat Fallus stopte met lezen en achteromkeek en Gina’s ingezeepte billen zag. De Bijbel kon nog zoveel aantrekkingskracht hebben, Gina’s ingesopte ronde kont liet niet zomaar los. Daar kwam het washandje weer langs, druipend, geurend, strelend zonder een plekje over te slaan. Fallus sloeg een kruis.
‘Moet je niet verder lezen,’ vroeg Gina plagend, rustig verder boenend.
‘Ik…’ begon Fallus, ‘nee, je hebt gelijk. Beschroomd draaide hij zich terug naar de letters van Hooglied 7: Hoe schoon zijn uw gangen in de schoenen, gij prinsendochter! de omdraaiingen uwer heupen zijn als kostelijke ketens, zijnde het werk van de handen eens kunstenaars. Uw navel is als een ronde beker, dien geen drank ontbreekt; uw buik is als een hoop tarwe, rondom bezet met leliën. Uw twee borsten zijn als twee welpen, tweelingen van een ree. Uw hals is als een elpenbenen toren, uw ogen zijn als de vijvers te Hesbon, bij de poort van Bath-rabbim; uw neus is als de toren van Libanon, die tegen Damaskus ziet. Uw hoofd op u is als Karmel, en de haarband uws hoofds als purper; de koning is als gebonden op de galerijen. Hoe schoon zijt gij, en hoe liefelijk zijt gij, o liefde, in wellusten! Deze uw lengte is te vergelijken bij een palmboom, en uw borsten bij druiftrossen.
‘Of wil jij me afspoelen met het kommetje?’
De vraag bleef even in de hut hangen. Toen sloot Fallus met een klap de Bijbel, stond op en vulde de kom met warm water. Met zorgzame precisie begoot hij Gina’s geurende naakte lijf, haar rug, haar zalige derrière, haar ronde schouders, haar volle borsten, de ronding van haar buik, zelfs haar intieme driehoekje met de getrimde haartjes spoelde hij aandachtig schoon. Het hout in de haard knapte, het water spetterde op de stenen vloer en steeds weer plonsde het kommetje in de nog altijd dampende pan. Verder was er geen geluid. Gina droop met haar ogen dicht, Fallus goot het water en gaf zijn ogen de kost.
De handdoek was niet meer dan een keukenhanddoek. Gina liet zich afdrogen alsof ze een kind was. Fallus droogde haar, zoals haar moeder had gedaan in haar jonge jaren. Haar moeder was een mooie vrouw, Gina leek op haar, hetzelfde postuur, dezelfde vormen, hetzelfde karakter, dezelfde stem. Natuurlijk was het jammer dat ze haar vader nooit gekend had, hij overleed toen ze twee was, maar samen met haar moeder hadden ze het gerooid in het leven. Moeders dood voelde als een amputatie van een essentieel lichaamsdeel. Al tijdens haar ziekbed had Gina vele tranen geplengd, toen haar moeder overleed, leek het leed niet te overzien.
Zachtjes wreef Fallus de vochtige handdoek over haar kruis, langer dan nodig. Ze keken elkaar aan met ogen van verwondering. Fallus met zijn lichtgevende blauwe ogen, Gina met haar mysterieuze, bijna zwarte ogen. Ze ademden in elkaars gezicht, het handdoekje bewoog op en neer in Fallus’ hand. Zijn linkerhand had hij op Gina’s bil gelegd. Het lukte haar niet zich te bedwingen om haar hand tegen Fallus broek te leggen en zacht over de bobbel te strelen.
‘Ik wil liggen,’ fluisterde Gina.
‘Ik zal me wassen,’ fluisterde Fallus en liet haar gaan, de bedstee in.
In de bedstee was het warm, Gina strekte zich uit op de deken en keek liggend op haar zij de hut in waar Fallus de lamp boven de tafel laag had gedraaid en zich nu in het licht van flakkerend kaarslicht uitkleedde tot op zijn verrimpelde vel. Zonder een kik te geven boende hij lijf en ledematen met het ijskoude beekwater dat via een pijpje in het stenen gootsteentje spoelde. Een oude man met Spartaanse methoden, een bergbewoner met religieus besef, gastvrij en hoffelijk voor een gestrande vrouw bij wie hij naakt in de bedstee kroop. Vochtig nog, fris en in een wolk van lavendel.
In de donkere bedstee spreidde Gina haar dijen en ontving Fallus’ tachtig jaar oude geslachtsdeel in haar natte schede. Haar murmelende intieme geluidjes klonken als een stroompje dat afdaalt langs de berghelling. Fallus’ lichaam was verbazingwekkend licht en levendig. Zijn fallus verdween als een beweeglijk murmeltiertje in haar holletje, hij bewoog zacht, maar krachtig. In een innige omhelzing bedreven ze de liefde alsof ze het al jaren deden. Het oude zaad spoot sprankelend Gina’s vagina in, een oud en universeel ritueel dat zelden zo intens beleefd was. In de bedstee klonken kreten en zuchten gesmoord in beddengoed en hout. In het pikkedonker gaven de climaxen licht en geurde het naar lavendel.
Na een diepe slaap die Gina’s vermoeidheid had weggenomen, hernam ze haar voettocht de berg op. Natuurlijk had ze Fallus beloofd op de terugweg opnieuw aan te wippen. In zijn bedstee zou Fallus opnieuw een plekje voor haar reserveren. Vol energie stapte Gina voort, liet de boomgrens achter zich, voelde de lucht ijler worden en passeerde plekken waar eeuwige sneeuw lag. Zo naderde ze de top die baadde in het volle zonlicht. Gina keek omhoog naar de staalblauwe lucht. Zien kon ze haar moeder niet, maar ze was daar wel, dat wist Gina zeker. Op de bergtop stond een kruis. Ze liet zich op haar knieën vallen en bad in stilte. Het aangename briesje dat haar krullen deed wapperen was duidelijke taal. Ze moest terug, vertelde die windvlaag, terug naar Fallus om in zijn armen opnieuw de liefde te bedrijven.
Ongeduldig en gehaast daalde Gina af, de weg omlaag lijkt zo simpel, maar vergt veel inspanning. Verlangend keek ze uit naar het verschijnen van Fallus’ hutje. Was het daar, nee, nog niet, een volgende bocht waarschijnlijk, achter die bomen. Maar nee, nog steeds niets, ze passeerde naaldbomen, toen loofbomen en opeens dook daar de kerktoren van het dorp op. Ze kon de hut toch niet gemist hebben? Teleurgesteld keek ze omhoog langs de helling achter zich. Haar benen trilden van de inspanning, het water in de fles was op, nog vier straten en ze zou voor haar huis staan.
Thuis schopte ze haar wandelschoenen uit en liet zich in haar slaapkamer bovenop het dekbed vallen. Meteen was ze vertrokken in een diepe slaap. Ze was met Fallus, ze waren naakt, ze bedreven de liefde. Moeder keek mee, ze streelde Gina haren en depte haar bezwete voorhoofd met een koele washand. Ze voelde Fallus diep in haar schede, hij hijgde aangenaam in haar oor.
‘Mijn god,’ fluisterde ze, ‘o, mijn god.’ Met dichtgeknepen ogen beleefde ze haar orgasme. In haar vagina kriebelde Fallus’s sperma. ‘Voor jou,’ gromde hij en schoof nog een keer diep naar binnen. De lavendelgeur was verrukkelijk.
Elke dag dacht Gina aan Fallus, aan de hut en aan de bedstee van de liefde. Nadat ze dagenlang elke ochtend misselijk wakker was geworden, maakte ze een afspraak bij de huisarts. Die stelde vast wat ze al vermoedde.
‘Gefeliciteerd,’ zei de dokter in zijn witte jas. ‘En wie is de vader?’
Gina lachte en keek naar buiten. Ze zag de helling waarlangs het bergpad omhoog kroop. Ze zag de bergkam en de blauwe hemel erboven. Het verheugde gezicht van haar moeder. Ze herinnerde zich hoe haar handen over Fallus blote billen hadden gestreken en hoe die verstrakten toen hij klaarkwam.
Reactie plaatsen
Reacties